(pleitte, heeft gepleit),
1. (onoverg.) de verdediging voeren in een geding: pro deo pleiten ; voor, tegen iem. pleiten; over een zaak pleiten ; in een zaak pleiten;
2. (bij uitbr.) (onoverg.) redenen aanvoeren ter verdediging van een persoon of zaak: bij iemand voor iets of iem. pleiten : — (onpersoonlijk) dat pleit voor hem, spreekt te zijnen voordele ; de schijn pleit tegen hem, is in zijn nadeel; — dat pleit niet voor de waarschijnlijkheid van zijn onderstelling, dat maakt die niet waarschijnlijker, aannemelijker;
3. (overg.) bepleiten, voor de rechtbank eisen: geen stem die vrijspraak pleitte; nietigheid van het raadsbesluit pleiten; 4. (overg.) ter verdediging aanvoeren: krankzinnigheid werd gepleit; dringende redenen worden gepleit', verzachtende omstandigheden pleiten.