bn. bw. (-er, -st),
1. met volle staatsie, statig en in de vorm, plechtstatig: een plechtige bijeenkomst; — (R.-K.) plechtige communie, feestelijke communie van de kinderen omstreeks het elfde jaar; — iets plechtig en feestelijk herdenken:
2. in de vereiste vorm, zodat er formeel niets aan ontbreekt: een plechtige eed, verzekering; de Staten zwoeren Filips II plechtig af;
3. ernstig, stemmig : een plechtig uur ; toen de dood. pas was ingetreden, lag de kamer daar plechtig van de stilte; plechtige taal, verzen; — traag en plechtig zongen de zangers.