Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Penning

betekenis & definitie

m. (-en),

1. munt uit vroeger tijd, 1/16 stuiver: de penning was oorspronkelijk een zilveren muntje, maar werd later van koper geslagen; — (spr.) die tot een penning geboren is, kan tot geen stuiver komen, die geboren is om te hangen, verdrinkt niet; — geen penning, niets, geen zier; — het penningske der weduwe, een kleine gift van grote waarde; — zijn penningske offeren, een kleinigheid bijdragen; — iem. tot de laatste penning betalen geheel en al; geen penning waard, rijk zijn; geen penning bezitten;
2. geldstuk, muntstuk in ’t alg.: (veroud.) kwade penningen, die niet gangbaar zijn; (vandaar Zuidn.) gekend zijn gelijk de kwade penningen (kwapennink) overal bekend zijn; — iem. de penning gunnen (geven) hem de klandizie gunnen; — (eert.) iets lossen tegen de penning zestien, een rente afkopen door voor elke penning interest zestien penningen te betalen; (vandaar) iets tegen de penning zestien verkopen, zeer duur verkopen: hij is op de penning zestien, hij is gierig: de 10de, de 20ste penning, 10 en 5 %; — (Ned. gesch.) de tiende penning de belasting welke Alva in 1572 hief, waarbij een tiende gedeelte der waarde van iedere verkoop, die gedaan werd, in de schatkist moest worden gestort;
3. (bij uitbr.) geld: op de penning zien, erg zuinig zijn; — op de penning zijn, geldzuchtig, gierig zijn; — inz. in ’t mv.: de verschuldigde penningen; — de penningen maken de oorlog, zonder geld kan men geen oorlog voeren; beheerder van ’s lands penningen;
4. geslagen of gegraveerd metalen plaatje; — gedenkpenning: kabinet van munten en penningen; een gouden penning; — plaatje als herkenningsteken: aan verschillende ambtenaren is een-penning uitgereikt om hun identiteit te kunnen bewijzen; — belastingpenning voor honden: onze hond is zijn penning kwijt.