Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Passief

betekenis & definitie

(<Fr.-Lat.),

I. bn. (...ver, -st),
1. lijdend, lijdelijk: passieve verdediging-, passieve tegenstand’,
2. niet handelende, geen invloed op iets uitoefenend : iets passief moeten afwachten; — passief kiesrecht, recht om gekozen te worden ;
3. (nat., scheik.) geen actieve eigenschappen bezittend: passief ijzer; — (geneesk.) passieve immuniteit;
4. (handel) meer schulden dan vermogen hebbend; — passieve handelsbalans, waarbij de invoer groter is dan de uitvoer;
5. (spraakk.) lijdend: een passief werkwoord; de passieve vorm;

II. zn. o. (...siva),

1. het verschuldigde, de lasten, de schulden die men te betalen heeft: het actief en het passief van een boedel; het passief wordt geboekt aan de creditzijde; — tekort: Notaris N. is voortvluchtig: in zijn kas was een passief van vijf ton ;
2. de lijdende vorm van het werkwoord (Lat. passivum), d.i. een systeem van werkwoordsvormen waarbij wordt aangeduid dat

het grammaticale onderwerp de handeling ondergaat, b.v. lat. amor, tgov. de actieve vorm amo.