(<Pr.<Lat.),
I. zn. v. (-en), uitspraak die niet overeenstemt met de gangbare mening; bij uitbr. stelling of uitspraak die schijnbaar ongerijmd is, doch bij nader onderzoek waar blijkt te zijn, b.v. niets hebbende, alles bezittende (Paulus); — (nat.) de hydrostatische paradox, de stelling dat de drukking van een vloeistofkolom op de bodem van een vat niet afhangt van het volume, maar alleen van de hoogte en van de grootte van de bodem.
II. bn., wat als een paradox klinkt; vreemd, wonderspreukig; gezocht.