Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Pannekoek

betekenis & definitie

m. (-en),

1. platte, ronde koek die in een pan gebakken wordt: pannekoeken bakken; — zo plat als een pannekoek.
2. (fig.) drek van een koe, ook wel: pannekoek in de zon gebakken.
3. plat bordje van beschilderd aardewerk.
4. stok met ronde schijf, waarmee de perronopzichter het sein tot vertrek van een trein geeft, „spiegelei”.
5. ronde platte pet.
6. rond, plat stuk drijfijs.
7. volksn. voor versch. planten, b.v. de gele plomp, het madeliefje en de sleutelbloem.
8. (gew.) soort van vlinder, waarvan lichaam en vleugels met ongelijk grote stippen bezaaid zijn.