Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Overzien

betekenis & definitie

I. (zag over, heeft overgezien),

1. om of over iets heen zien, naar de overzijde zien: de buren kunnen niet overzien; 2. met het oog doorlopen, nakijken : zie het nog eens goed over;

II. (overzag, heeft overzien),

1. in zijn geheel, over de gehele oppervlakte of uitgestrektheid bezien: een zaal, een meer overzien; een landkaart voor schoolgebruik moet overzien kunnen worden ; een onderwijzer moet zijn klasse overzien, haar in eens geheel zien; met één oogopslag alles overzien; in zijn volle omvang zien en bepalen: de kosten zijn niet te overzien; de gevolgen, de ellende, zijn ongeluk is niet te overzien;
2. nazien, inz. om na te gaan of iets in orde is : het geheel werd ten laatste door de commissie nog eens overzien;
3. over het hoofd zien.