I. (dreef over, heeft en is overgedreven),
1. naar de overzijde drijven: de plank is overgedreven; — ook overg., hoewel w. g.;
2. voorbijtrekken: het onweer is overgedreven; ook fig.;
II. (overdreef, heeft overdreven),
1. (eig.) te sterk drijven (vee enz.);
2. te ver gaan met iets, geen maat houden: hij overdrijft alles: zijn studie, zijn uitgaan enz.;
3. de grenzen der waarheid te buiten gaan, vergroten, overdreven voorstellen: hij kan niets vertellen zonder te overdrijven.