Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Origineel

betekenis & definitie

(<Fr.),

I. bn. bw. (...neler, -st),
1. oorspronkelijk, inz. van zaken : de oorsprong of de oudste vorm uitmakende : dit zijn de originele stukken; dit is een kopie, de originele schilderij hangt in het Rijksmuseum ; een originele handtekening, die echt, niet vervalst is; dit boek zit nog in de originele perkamenten band; de originele uitgave (van een werk), de eerste druk, of de door de schrijver zelf bewerkte uitgave, in tegenstelling met de latere drukken; — (kooph.) origineel depot, som die zowel door koper als verkoper gestort moet zijn, voordat een contract door de liquidatiekas geregistreerd wordt;
2. uit iem. zelf voortkomende, zonder navolging of afhankelijkheid van iem. of iets anders; nieuw, fris : een werk vol originele denkbeelden ; — hij gaat zeer origineel te werk ;
3. zijn eigen kenmerk dragende, zich door iets bijzonders onderscheidende : ik heb nooit origineler plan gehoord: een originele opvatting van een zaak;
4. (gemeenz.) bijzonder, verrassend, aardig: dat is origineel: daar hebben we dezelfde hoed gekozen;
5. (ongunstig) zonderling : een origineel mens.

II. zn. (...nelen),

1. o., oorspronkelijk stuk, tgov. de kopie of het afschrift: het origineel van deze wissel is in mijn bezit', iets met het origineel vergelijken ;
2. m., iem. die door zijn eigenaardigheden in het oog valt, zonderling.