(stelde op, heeft opgesteld),
1. overeind zetten, oprichten: de spanten van een schip, een bok, een machine opstellen;
2. in orde stellen, schikken: een leger opstellen, in slagorde stellen, plaatsen; — zich ergens opstellen, plaatsen, post vatten; zich verdekt opstellen, zich zo plaatsen dat men niet gezien wordt;
3. op schrift stellen, ontwerpen, redigeren: een verslag opstellen.