Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Opruimen

betekenis & definitie

(ruimde op, heeft opgeruimd),

1. ruim maken, ruimte doen ontstaan; (onpers.) dat ruimt op, dat geeft ruimte, (fig.) dat geeft verruiming, verlichting;
2. opzuiveren; gehakte, geboorde of geponste gaten zuiver afwerken;
3. (fig.) verlichten, vervrolijken (zie Opgeruimd)-, in Z.-Nederl. ook in actieve zin: hij deed het om de grijsaard wat op te ruimen (Th. v. Rijswijck);
4. uit de weg ruimen: het opruimen van het puin; — wegdoen, verwijderen : alles wordt tot veel verminderde prijzen opgeruimd, uitverkocht;
5. wegruimen en opbergen; (met objectsverwiss.) in order brengen : je moet alles opruimen en niets laten liggen; de kamer is nog niet opgeruimd; de tafel opruimen, leegmaken; — (op een fabriek) opruimen! staakt het werk en legt alles in orde om de werkplaats te kunnen verlaten.

< >