Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ontzien

betekenis & definitie

(ontzag, heeft ontzien),

1. vrezen, duchten: de vijand, iemands macht ontzien;
2. vrezen en tevens eerbiedigen : overal wordt hij ontzien en geëerd; ontziet als iets heiligs het levensgenot van uw kinderen;
3. zoveel mogelijk sparen: zijn leven niet ontzien; geen geld, geen moeite, geen tijd ontzien; — niet aantasten of grieven: hij moest beide partijen ontzien; — zich ontzien, zich in acht nemen, op zijn gezondheid letten; vader moet zich nog erg ontzien;
4. opzien tegen, een bezwaar maken van, zich generen te doen : hij ontzag zich niet, ter bereiking van zijn doel, van alle mogelijke middelen gebruik te maken; geen moeite ontzien.