(ontzegde, ontzeide, heeft ontzegd, ontzeid),
1. zeggen dat iem. iets (een eigenschap) niet heeft, ze bij hem niet erkennen: talent en karakter kan niemand hem ontzeggen;
2. (iets aan iem.) weigeren, het hem niet willen geven of laten houden: iem. de toegang ontzeggen; — wederk., afzien van: het had haar gedeerd, dat hij zich dat alles ontzeggen moest alleen om haar; zich alle genot ontzeggen; — (rechtst.) iem. zijn eis ontzeggen, hem ten aanzien van zijn eis in het ongelijk stellen;
3. iem. verbieden ergens te komen: arme kleinen, het werd hun verboden op straat te spelen, ook de tuin was hun ontzegd.