(onthield, heeft onthouden),
1. niet aan iem. geven: de Here zal het goede niet onthouden dengenen die in oprechtheid wandelen (Ps. 84: 12); — iem. zijn loon onthouden, het hem niet uitbetalen, (ook) hem daarin te kort doen.
2. zich onthouden. zich met iets niet inlaten, niet bemoeien: bij de laatste verkiezing hebben velen zich van stemming onthouden; — (spr.) in de twijfel onthoud u, spreek geen oordeel uit als het geval twijfelachtig is.
3. zich van iets onthouden, er geen gebruik van maken, het zich ontzeggen: hij onthoudt zich geheel van het gebruik van sterkedrank; —
(veroud.) zich ergens of bij iets ophouden: Pompejus onthield zich op zijn buitengoed bij Tarentum.
5. in het geheugen bewaren, niet vergeten: mijn kind, onthoud dit! — goed, slecht van onthouden zijn, een goed, slecht geheugen hebben; ik zal het je helpen onthouden, je er te zijner tijd aan herinneren, (fig.) ik zal het je inpeperen; — onthouden van twaalf uur tot ’s middags, een slecht geheugen hebben; — zwart op wit onthoudt wel, wat men op papier aantekent, vergeet men niet.
6. (gew.) van vrouwelijke dieren, drachtig worden: die merrie heeft onthouden.
