bn.,
1. niet ingebonden: een groot deel van de oplaag is nog ongebonden;
2. niet opgebonden, loshangend: haar ongebonden haar golfde om haar schouders;
3. niet aan maat of rijm gebonden: ongebonden stijl, het proza ;
4. (-er, -st) losbandig, libertijns: een ongebonden levenswijze; de ongebonden scherts der jeugdige officieren.