I. m.,
1. het ondergaan: de ondergang der zon;
2. het te gronde gaan, val, verderf: iem. ten ondergang brengen; met (een wisse) ondergang bedreigen; iemands ondergang bewerken, verhaasten;
3. (dicht.) plaats of hemelstreek waar de zon ondergaat: bij alle volken, van ’t Oosten tot de ondergang.
II. v. (-en), benedengang, gang in het benedenhuis of onder de grond.