bn. bw.,
1. niet in delen te splitsen, niet voor splitsing vatbaar: een ondeelbaar stofdeeltje;
(rechtst.) een ondeelbare verbintenis of schuld; — de éne en ondeelbare republiek, benaming der eerste Franse, en in navolging daarvan van de Bataafse Republiek;
2. (oneig.) uiterst klein: een ondeelbaar ogenblik; — bw.: ondeelbaar klein;
3. (rekenk.) (van getallen) niet door een ander getal te delen zonder dat er een rest overblijft: de priemgetallen zijn ondeelbaar.