I. (hing om, heeft omgehangen),
1. nu eens hier, dan daar gaan staan of zitten, inz. in een lusteloze leunende of slappe houding: hij heeft hier de hele dag omgehangen ; waar hangt hij nu weer om? waar zou hij nu weer zijn ?
2. om het lijf hangen: ik zal even mijn sjaal omhangen;
II. (ombing, heeft omhangen), omgeven met iets dat hangt: zijn leden waren met purper omhangen; — (fig.) met luister omhangen.