Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Ogenblik

betekenis & definitie

o. en m. (-ken),

1. eig. de tijd die men voor het slaan van een blik nodig heeft; zeer korte tijdruimte: zonder een ogenblik te verliezen: voor een ogenblik ; in een ogenblik; dat is het werk van een ogenblik ; een ondeelbaar ogenblik, de kortst denkbare tijdruimte ; — een verloren ogenblik, korte tijd die voor ernstige bezigheden niet gebruikt wordt; — iemands laatste ogenblikken, zijn stervensuur; — als tijdsduur van zekere toestanden of stemmingen: een ogenblik van rust, van zinsverbijstering; een onbewaakt ogenblik; — een ogenblik, als bijw. bep., gedurende zeer korte tijd: een ogenblik scheen het, alsof... ; een ogenblik!, gezegde om iem. uit te nodigen even te wachten; — enige ogenblikken, een korte poos;
2. tijdstip: ik had niet gedacht, dat het ogenblik zo aanstaande was ; — de behoefte van het ogenblik, die zich op een bepaald tijdstip doet gevoelen; — op dit ogenblik, thans; op een gegeven ogenblik ; — (veroud.) op ’t ogenblik, ogenblikkelijk, dadelijk;

voor ’t ogenblik, wat het tegenwoordige tijdstip betreft; —alle ogenblikken, 1°. telkens; 2°. op ieder onmiddellijk volgend tijdstip.