Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Noemen

betekenis & definitie

(noemde, heeft genoemd),

1. met een naam aanduiden; een naam geven: een kind naar zijn vader noemen; iets, iem. bij zijn naam noemen; — de dingen bij hun naam noemen, precies zeggen waar het op staat; ronduit zeggen hoe men over iets denkt; — zich laten noemen, zich laten of doen aanspreken met een bep. naam of titel; — de zich noemende beschaafde stand, die zich met die naam siert;
2. met het uitspreken van een naam vermelden : heeft hij mij ook genoemd? ; man en paard noemen, nauwkeurig de naam zeggen van wie iets betreft; (spr.) niemand genoemd, niemand geblameerd ; — iem. zijn zegsman noemen, de naam zeggen van hem die ons iets heeft meegedeeld;
3. (praegn.) met lof, met ere de naam uitspreken van: waar de helden van het voorgeslacht worden herdacht, daar mag ook hij genoemd worden.