Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Nederlands

betekenis & definitie

I. bn.,

1. eigen aan, behorende tot Nederland of de Nederlanden: de Nederlandse taal; de Nederlandse Bank; de Nederlandse wetten; Nederlands courant, uitdrukking in handelspapieren waarmee men bedoelt dat het genoemde geldbedrag betrekking heeft op Nederlands geld ;
2. in of betr. hebbend op de taal van Nederland: de Nederlandse letterkunde; een Nederlandse bewerking van de Roman de la Rosé; een Nederlandse spraakkunst;

II. zn. o., de taal der Nederlanders : een boek in het Nederlands vertalen; — goed, zuiver Nederlands, waarin alle woorden met hun juiste betekenis en in het juiste verband gebruikt zijn; dat is geen Nederlands, in onze taal kan men dat zo niet zeggen.