(jaagde, joeg na, heeft nagejaagd),
1. vervolgen (op de jacht): een hert najagen;
2. (iem.) vervolgen, achternazetten, nalopen: de ruiterij jaagde de vijand na;
3. (fig.) streven naar, trachten te bekomen: een doel najagen; — meest ongunstig: met onrustig verlangen nastreven, inz. wat onbereikbaar of voor het geluk niet bevorderlijk is: hersenschimmen, wereldse eer, het genot najagen.