Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Naakt

betekenis & definitie

I. bn. bw. (-er, -st),

1. (van het lichaam) ontbloot van alle bedekking, zonder kleren: ik was naakt en gij hebt mij gekleed; studies naar het naakt model; — (fig.) iem. naakt uitschudden, uitkleden, hem van alles beroven; — naakt en bloot, arm en behoeftig;
2. ontbloot, niet in de schede: een naakt mes stak in zijn gordel;
3. zonder bekleding, onbedekt: naakte slakken, naakte weekdieren, slakken, weekdieren zonder schelp;
4. onbegroeid: naakte rotsen, zonder plantengroei; — de naakte heide; — zonder bladeren: de naakte bomen;
5. (plantk.) onbedekt, b.v. een bloem zonder bloemdek, een stengel zonder bladen;
6. (van wanden) onbekleed, zonder versiering, ledig: naakte muren; hoe ongezellig in zo'n naakte kamer;
7. (fig.) openbaar; geheel zichtbaar: alle dingen zijn naakt voor God; — de naakte waarheid; de naakte voorstelling der feiten;

II. zn. o.,

1. (schild.) het naakte lichaam, naakt model: naar het naakt tekenen;
2. afbeelding van onbedekte lichaamsdelen; schilderij van een naakte figuur; 3. (timm.) plat vlak tussen lijsten.