I. v. (-ken), (gew.) brood van fijn roggemeel, ook wel van tarwe, en al of niet met andere ingrediënten;
II. v. (-ken),
1. boomtak in de vorm van een tweetandige vork;
2. gaffelvormige steunbalk, stutpaal: — (fig.) hij is binnen mikken, hij is geborgen, heeft zijn schaapjes op ’t droge;
3. (gew.) deel van het onderlijf waar de dijen samen komen;
III. m., het mikken: zij gooiden met vlugge mik.