Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Meter

betekenis & definitie

I. METER

m. (-s),
1. persoon die meet, inz. beëdigd ambtenaar belast met het meten van schepen; — 2. thans alg. gebruikelijke eenheid der lengtematen, vroeger ook Nederlandse el genoemd : de kamer is vier meter lang ; een meter boven de grond ; vierkante, kubieke meter, eenheid der vlakte- en inhoudsmaat; —in verb. met een stofnaam ter aanduiding van een stuk van de genoemde lengte: tien meter laken;
3. voorwerp waarmee de onder 2. genoemde eenheid uitgemeten wordt; —
4. toestel tot het registreren van verbruikte hoeveelheden, inz. van gas, eleetriciteit en water: de meter is bevroren.

II. METER

v. (-s), zij die een kind ten doop houdt, doopmoeder.