Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Menen

betekenis & definitie

(meende, heeft gemeend),

1. op iets of iem. het oog hebben met een zeker gezegde: meent u mij daarmee?
2. (ongew.) het voornemen hebben iets te doen: ik meen vandaag nog te vertrekken; 3. juist van plan zijn, op het punt zijn een handeling te volbrengen: als hij meende haar te grijpen, was ze weg;
4. bedoelen: hij zegt ja, maar meent neen; wat meen je daar nu eigenlijk mee?; hoe meen je dat? ik weet niet, wie hij meent; — ik meen het wel, mijn bedoeling is goed; — het wel met iem. menen, iem. genegen zijn, zijn belangen voorstaan;
5. in ernst bedoelen: meen je het, of hou je mij voor de gek?; meen je wat je zegt?; neen, het is gemeend, het is geen gekheid, het is ernst; — het met iem. menen, hem of haar oprecht liefhebben; — het is menens, het is ernst, inz. gezegd met betr. tot een gevecht;
6. denken, vermoeden, oordelen, het er voor houden: ik meende, dat het al langer geleden was; wat meen je dat er aan te doen is?wat meen je wel?, wat denk je wel ?, wat verbeeld je je wel ? — in woordspeling met de plaats van die naam in Vlaanderen: Menen ligt dicht bij Kortrijk; —
7. wanen;
8. als zijn mening te kennen geven.