Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Mei

betekenis & definitie

I. m.,

1. vijfde maand van het jaar, Bloeimaand (31 dagen); — (spr.) een natte Mei geeft boter in de wei; — in de maand Mei leggen alle vogeltjes een ei; — Mei is een gewone termijn voor het huren van land, huizen, dienstboden, vandaar: Mei maken, verhuizen; Mei houden, (gew.) het vee in de wei jagen; (ook) zijn knecht of meid wegsturen; — de eerste Mei, dag van rust en van betogingen voor de arbeiderspartij.
2. (fig.) bloei: de Mei van het leven.

II. m. (-en),

1. bloeiende tak, lovertak.
2. (Zuidn.) meiboom (2.).
3. ruiker.