Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Machine

betekenis & definitie

(Fr.), v. (-s),

1. ieder uit delen bestaand toestel dat zekere werking of functie kan verrichten: een helse machine, met ontplofbare stoffen;
2. (inz.) zeer samengesteld werktuig waarmede handelingen verricht en voorwerpen vervaardigd worden, in de plaats komend voor het werk van de hand : in de metaalfabrieken vindt men allerlei machines; een machine om flessen te spoelen; — (meton.) het gebruiken van zulke werktuigen : is de machine een vloek of een zegen?
3. (in bijz. toepassingen) stoommachine: de machine bedienen, aanzetten, stopzetten, belasten; een machine met oververhitte stoom, met condensator; — locomotief: de machine staat koud, heeft geen stoom op ; — naaimachine: de machine hapert, maakt lussen, naait niet goed; — (veroud.) fiets: een nieuwe machine kopen, berijden;
4. (oneig.) groot samenstel, gevaarte;
5. (fig., scherts.) in toepassing op het menselijk lichaam : de machine is versleten; de machine wil niet meer;
6. iem. die machinaal zijn werk doet: de fabrieksarbeiders zijn machines geworden; hij is een machine in onze hand, doet precies wat wij verlangen.