Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Maaien

betekenis & definitie

(maaide, heeft gemaaid),

1. met een zeis afsnijden: het gras, het koren moet gemaaid worden;
2. (bij uitbr.) oogsten : gij zult zaaien, maar niet maaien; (spr.) men moet zaaien, wil men maaien, zonder arbeid krijgt men niets ; — zo gezaaid wordt, zal gemaaid worden ; zo wat de mens zaait, zal hij maaien, men zal loon naar werk ontvangen; — wie wind zaait, zeil onweer (storm) maaien, wie kwaad doet, kwaad ontmoet;
3. (fig.) wegrukken: de dood maaide vele jonge levens weg; —
4. maaivoeten; — (bij paarden) bij het draven de voorbenen zijdelings oplichten ; — (Barg.) hard lopen;

5. maaien met de armen, er mee schermen.