Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lustig

betekenis & definitie

bn. bw. (-er, -st),

1. zin, geneigdheid hebbende om bezig te zijn of iets te ondernemen, opgewekt: fris en lustig zijn ; — (bw.) met opgewektheid : lustig zingen;
2. (germ.) vrolijk, levendig, dartel: een lustig lied; een lustig leven leiden ; lustig lachen;
3. flink, met kracht, zeer, terdege : hij kreeg lustig wat op de rug; een lustig knappend vuur; — lustig aan! (aanmoediging).