o. (-en, als voorwerpsnaam),
1. smal, bandvormig weefsel, bep. van zijde, fluweel, atlas enz.: effen, gewerkt, gewaterd lint;
2. stuk van zulk weefsel, bep. als versiersel : linten en strikken ; het lint van een schrijfmachine; — in ’t bijz. als teken van een ridderorde: het rode lint van het legioen van eer (vgl. Lintje);
3. bast van de vlas- of hennepstengel: alle ongelijke linten worden uit het schoongezwingelde vlas verwijderd;
4. (wev.) een aantal naast elkaar liggende haren, resp. katoenvezels.