Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Linie

betekenis & definitie

(<Fr.), v. (-s, ...niën),

1. streep, lijn ; — (R.-K.) de heilige linie, lijn die de richting van West naar Oost aangeeft, waarin gewoonlijk de lengteas van een kerk ligt;
2. buitenkant, grens, omtrek;
3. reeks van punten die men zich voor een bepaald doel ergens voorstelt;
4. (in ’t bijz.) evenaar, evennachtslijn : de linie passeren, inz. van het noordelijk naar het zuidelijk halfrond gaan; — (scherts.) hij is de linie gepasseerd, hij is over de 50 jaar;
5. (mar.) opstelling van (oorlogs)schepen recht achter of naast elkaar: schepen van de eerste linie; loefwaartse, lijwaartse linie;
6. (mil.) naast elkaar in twee of meer gelederen opgestelde troepenmacht : de ruiterij brak door de vijandelijke linie; reeks van stellingen door een legermacht ingenomen: een gevecht over de hele linie ; — die legermacht zelf: de troepen der eerste linie;
7. samenhangende reeks van verdedigingswerken : de Utrechtse linie; de Hindenburg-, de Mannerheim-linie;
8. opeenvolging van graden van bloedverwantschap, tak, lijn : opklimmende, afdalende linie.