Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Likken

betekenis & definitie

(likte, heeft gelikt),

I. (daarnaast, thans meest in litt. t. en gew. LEKKEN),
1. met de tong over iets heen en weder gaan: de honden likten zijn zweren ; aan suikergoed likken ; vinger en duim likken, belust zijn, watertanden; het volksgeloof wil dat jonge beren door ’t likken der moeder hun fatsoen krijgen; — (zegsw.) om de wille van het smeer likt de kat de kandeleer ; — iemands gat likken, hem op een walgelijke manier vleien ; — (plat) lik me gat!, loop heen!;
2. (plat) zoenen : die twee likken mekaar de hele dag;
3. met de tong tot zich nemen: stroop likken; (Zuidn.) siroop lekken, likkend een geldstuk uit een bord siroop halen (een volksspel), vgl. stroop happen.;
4. (gemeenz.) drinken;
5. (gemeenz.) iem. likken, hem vleien, pluim strijken;
6. (gemeenz.) hij heeft hem mooi gelikt, bedrogen, beetgenomen.

II. glad, effen, glanzend maken ; (van metaal) polijsten ; — de hak van een schoen likken ; — een dijk likken, gelijkmaken; — verzen likken, peuterend er aan verbeteren.