Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lij

betekenis & definitie

v., (zeew.) zijde van het schip die van de wind is afgekeerd, de kant waar het schip het diepst in ’t water is gedrukt, de lage kant; ook de zijde van een eiland enz. die van de wind is afgekeerd: in lij, aan lij, onder de wind: in lij vallen; de wind uit de lij krijgen; onder de lij zijn: roer aan lij; —(fig.) in de lij, in de minderheid, in de narigheid; in lij liggen, niet vooruitkomen, achterlijk zijn in zijn zaken; (ook) machteloos zijn, niets kunnen uitvoeren; — iem. in (de) lij brengen, hem in verlegenheid, in nood, in gevaar brengen.