bn. bw. (-er, -st),
1. (gew.) lauw: leuk water, een lauw sopje (waswater);
2. (fig.) kalm, onverschillig: zich leuk houden, zich houden alsof men van niets weet, zich stil houden; hij zei maar leuk, dat hij nergens van af wist;
3. aardig, vrolijk, grappig: hij kan zo leuk iets vertellen; een leuke opmerking; — hé, dat is leuk!; een leuk boek; een leuke avond.