I. v. (-s, -en),
1. figuur, teken bij het schrijven gebezigd om een taalklank of een verbinding van klanken aan te duiden; ook, min juist, voor de klank die dat teken voorstelt: de letters leren, ze leren lezen of schrijven; hij schrijft sommige letters zeer onduidelijk;
— Romeinse, Gothische, cursieve, Duitse letters;
— grote of kapitale letter, hoofdletter;
— kleine letter, niet-kapitaal;
— gekwetste letter, die niet geheel kan worden afgedrukt;
— in collect. zin of als soortn.: het boek is met een fraaie letter gedrukt; die letter is te zwaar;
— (oneig.) geen letter van iets kennen, weten, niets;
— (fig.) zijn naam staat met gulden letteren in onze historiebladen opgetekend, er wordt met lof over hem geschreven;
— (volkst.) hij heeft (veel) letters gegeten, hij is heel geleerd;
— op een letter doodblijven, geen letter veranderd willen zien;
— op (naar) de letter spreken, de woorden uitspreken gelijk ze geschreven staan;
2. het geschrevene, tekst: (zegsw.) geen ketter zonder letter, d.w.z. zonder tekst om zich op te beroepen;
— (Zuidn.) zijde van een geldstuk, waarop het opschrift staat: kop of letter, kruis of munt;
3. letterlijke, woordelijke inhoud: naar de letter, juist zoals het geschreven staat; iets naar de letter opvatten, iets opvatten naar de letterlijke zin;
— (in bijbelst.): de letter doodt;
— niet naar de letter, maar naar de geest der wet oordelen;
4. voorwerp in de vorm van een letter, inz. in de boekdrukkerij: hoekig staafje waarop een letterbeeld is aangebracht, type;
— letter van banket of chocolade;
5. afdeling van een alfabetisch register, een woordenboek enz. waarin de namen of woorden met een bep. letter beginnen: zoek dit bij de letter Q; aan welke letter zijn jullie nu met het woordenboek?
6. (mv.) letteren: letterkunde: geschiedenis der Nederlandse letteren; hij studeert in de letteren, taal- en letter-