Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Lee

betekenis & definitie

I. LEE

v. (-ën), (Zuidn.) lende, leest: een dunne, fijne lee, een slanke leest; — ik heb het in mijn lee(?i), ik ben er gedurig mee bezig, ik heb er een voorgevoel van.

II. LEE,

v. (-ën), (Zuidn.) scharnier; hengsel van deur of venster.

III. LEE,

v. (-ën), (Zuidn.)
1. enige schoven graan, bonen enz. op ’t veld tegen elkaar gezet om te drogen ;
2. vier schoven hennep ;
3. hoeveelheid vlas die men tegelijk zwingelt.

IV. LEE

v., watering, vooral als eigennaam van wateren; vgl. Leerdam ; ter Lede. Zie ook Lei (II).