Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kuit

betekenis & definitie

(gew.) KIET, v. (-en), de eierstokken met de eieren, ofwel de afgezette massa eieren der wijfjesvissen: kuit schieten-, er zit veel kuit in de vis; — (spr.) ik wil er haring of kuit van hebben, ik wil weten hoe de vork in de steel zit; vgl. Haring.