bn. bw. (-er, -st),
1. geestesziek, door ziekelijke storing der geestvermogens niet in staat zichzelf te leiden of de rechten van anderen te eerbiedigen, niet goed weten wat men doet, gek ;
2. blijk gevend van gestoordheid der geestelijke vermogens: dat is een krankzinnige daad ; krankzinnig te werk gaan, zoals men van een krankzinnige alleen verwachten kan; — (oneig.) dat is krankzinnig, uiterst dwaas, onzinnig.