(<Fr.), o. (-s),
1. kleding waarin men zich vertoont: ’s zomers lopen de heren in luchtig kostuum ; — (inz.) de bijzondere kleding die behoort bij een ambt of bij een toneelrol: de kostuums voor deze opvoering zijn ontworpen door N.; een repetitie in kostuum, waarbij de toneelkleding die bij de rollen hoort gedragen wordt; de bijzondere of eigenaardige kleding van een bep. groep of klasse van personen: nationaal kostuum, volksdracht ; het Friese kostuum ; Volendammers in kostuum ;
2. een pak kleren, jas, broek en vest (voor mannen), japon (voor dames): een nieuw, een licht kostuum; hebt u een kostuum voor mijl — in kostuum gaan wandelen, zonder mantel.