(koerste, heeft gekoerst),
1. (onoverg.) de koers richten of houden, koers zetten (naar): het schip koerste naar het Noorden; — (fig.) gaan, zich bewegen;
2. (overg.) schatten, begroten, ramen: een afstand-, de prijs van iets koersen; — klaarspelen: dat zal hij wel koersen;
3. (onoverg.) (Zuidn.) wedstrijd houden.