Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klamp

betekenis & definitie

I.m. (-en),

1. (timm.) houten belegstuk om planken, schroten, latten enz. bij elkaar te houden of meerder stevigheid te geven: een klamp op de bodem van een vat: een deur met klampen; — houten belegstuk over naden, kieren, reten enz. gespijkerd om deze te dichten; — in ’t alg. een latje of houtje dat over enige zaken of delen bevestigd wordt om ze bijeen te houden;
2. (mets.) klamplaag : een stenen klamp ;
3. stuk leer, ook koeklauw geheten, dat men voor en achter met houten pennen onder klompen slaat, om het slijten tegen te gaan;
4. lat, klos, ergens op of over gespijkerd tot steun : een loopplank met klampen ; — steunlat je waarop de boorden van een kast rusten;
5. opgespijkerd of -geschroefd uitsteeksel waaraan men iets kan ophangen of bevestigen; houten kikker : een touw om een klamp slaan;
6. sluithaak voor boeken: een Statenbijbel met koperen hoeken en klampen.

II. m. (-en),

1. mijt, hooischelf (zonder dak); stapel: een klamp turf, stenen, brandhout;
2. (Zuidn.) klampsteen.