Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Klagen

betekenis & definitie

(klaagde, heeft geklaagd),

I. onoverg.,
1. droefheid of smartelijke gewaarwordingen door geluiden of woorden te kennen geven: de zieke lag te klagen; zochten, kermen en klagen ; — (jag.) ben. voor het gekerm van een aangeschoten of gegrepen haas ;
— 2. wat in een bep. genoemd wordt als iets verdrietelijks, hinderlijks of onaangenaams openbaren: hij klaagt over pijn in de rug; de buren klagen over de hinder die zij hebben van het lawaai ; — (abs.) hij doet niets dan klagen; wij hebben niet te klagen, het gaat ons nogal wel, de zaken gaan nogal goed, wij zijn tevreden; hij klaagt steen en been, (Zuidn.) hij klaagt putten in (of stenen uit) de grond, hij klaagt vreselijk ;
3. over iem. of iets klagen, zijn misnoegen of ontevredenheid daarover uiten (en vragen om herstel): men klaagt over het ruwe optreden der politie ; hij klaagt over het eten, nl. dat het niet goed is ; zij klagen dat ze het te druk hebben ; — u zult over mij niet te klagen hebben, u zult over mij tevreden zijn;
4. zijn beklag indienen: bij zijn superieuren gaan klagen; recht van klagen; — (rechtst.) als grief tegen een beslissing aanvoeren : hij klaagt in cassatie over schending van de wet;

II. overg., zijn smartelijke gewaarwordingen enz. aan iem. door woorden openbaren; thans alleen in vaste uitdr. : iem. zijn nood klagen; — ’t is God geklaagd, ’t schreit ten hemel, ’t is meer dan erg.