(kaapte, heeft gekaapt),
1. in oorlogstijd, met machtiging van de hoge overheid, met een eigen vaartuig de vijand op zee afbreuk doen door zijn koopvaardijschepen aan te vallen en voor prijs te verklaren, de kaapvaart uitoefenen;
2. (gemeenz.) behendig wegnemen, hetzij als dieverij of uit speelsheid.