Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Kandelaar

betekenis & definitie

m. (...laren, -s),

1. kaarsdrager, kolomvormig gestel waarop men een kaars, of, als er verschillende armen aan zitten, even zovele kaarsen kan plaatsen, opdat het schijnsel zich verspreide en men ze kan dragen : een koperen kandelaar ; de zevenarmige gouden kandelaar in de tempel van Jeruzalem (Exod. 25 : 31); — de kandelaar houden (oneig.), voorlichten ; — (spr.) het licht staat op de kandelaar, de waarheid is (nu) voor ieder zichtbaar; — om den wille van het smeer likt de. kat de kandeleer, gezegd wanneer iem. ons vriendschap bewijst om eigen voordeel.
2. rol of spil van een kaapstander;
3. boom die gekandelaard is; (gew.) kop van een afgeknotte haagstam.