m., KABOUTERMANNETJE, o. (-s).
1.aardmannetje; kleine, gedienstige huisgeest; — (scherts.) dat hebben de kaboutertjes gedaan, gezegd als men niet verklaren kan hoe iets tot stand gekomen is; pop die zo’n mannetje voorstelt;
2. (scherts., liefk.) knaap, kind; — dwerg;
3. (gew.) huisjesslak;
4. titel van de jongste padvindsters (3—11 jaar).