Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Janus

betekenis & definitie

Oud-Italische godheid van begin en einde, van bogen en poorten, van in- en uitgang, zowel tijdelijk als plaatselijk, die vooruit- en achteruit ziet, en als zodanig met twee aangezichten voorgesteld; altijd samen met Vesta vereerd. Nieuwjaar, Oud en Nieuw waren hem heilig en de eerste maand, Januarius, was hem gewijd: op de eerste dag van die maand offerde men hem een meelkoek, wenste elkaar geluk en gaf elkaar kleine geschenken ; later breidde dit nieuws jaarsfeest zich steeds meer uit.

Bij het uitbreken van een oorlog stond de tempel van Janus Bifrons (met de twee voorhoofden) open, totdat de vrede hersteld was ; van Nuina Pompilius tot keizer Augus'tus zou hij slechts eenmaal gesloten zijn geweest (235), onder keizer Augustus werd hij driemaal gesloten.