Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Iet

betekenis & definitie

onbep. vnw., iets, in het Noorden veroud., behalve in zegsw., in het Zuiden nog algemeen : als niet komt tot iet, dan is ’t allemans verdriet, dan kent het zichzelven niet, gezegd van een parvenu die zich aanmatigend gedraagt ; — (Zuidn.) als iet, dient om de volstrekt overtreffende trap uit te drukken : hij is zo gezond, zo ziek als iet, uitermate gezond, ziek ; — iet of wat, iets, ook bw., enigszins: dat is iet of wat overdreven ; — (Zuidn.) die partij aardappelen is iet van 200 kg, ongeveer zo zwaar ; (Zuidn.) ’t is iet van niets, ’t heeft niets te betekenen, ook van personen gezegd ; — ’t is iet, het is erg (ook iron.);

er is iet van, er is iets van aan.