Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

I. krijt

betekenis & definitie

o.,

1. in hoofdzaak uit koolzure kalk bestaande, witte of witgele, vrij zachte, in zuivere toestand gemakkelijk afgevende delfstof: in Engeland en Noord-Frankrijk vindt men veel krijt in de bodem ; — vooral gebruikt als middel om te schrijven (maar dan grotendeels uit gips bestaande): met krijt op het bord schrijven ; een pijpje krijt; — in vergelijking : zo wit als krijt, doodsbleek ; — met krijt tekenden vroeger herbergiers enz. het gelag aan; vand. (fig.) bij iem. in het krijt staan, hem geld schuldig zijn; — met dubbel krijt schrijven, (inz. van tappers, logementhouders enz.) te veel, te hoog berekenen ; — (Zuidn.) iets met krijt op de muur schrijven, daarmee geen rekening houden, er niet op letten;
2.(geol.) alle gronden die tot de krijtformatie behoren ;
3. (oneig.) tekenmateriaal dat op dezelfde wijze als het eigenlijke witte krijt gebruikt wordt: rood, zwart, gekleurd krijt’, lithografisch krijt.