Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Gepubliceerd op 01-01-2021

Hoef

betekenis & definitie

m. (hoeven),

1. hoornachtige massa aan het einde van de voet bij een orde van viervoetige dieren: gespleten en ongespleten hoeven ; een platte, een weke hoef; — inz. de hoornschoen van het paard: het ios sloeg met de hoeven op de grond ; een ver verwijderd geluid van hoeven;
2. hoefijzer ; — hoefmagneet;
3. benaming van het hoefblad.